Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. trede:
  2. Wiktionary:
French to Dutch:   more detail...
  1. être de:


Dutch

Detailed Translations for trede from Dutch to French

trede:

trede [de ~] nomen

  1. de trede (traptrede; tree)
    la marche; le degré d'escalier
  2. de trede (opstapje)
    la marche

Translation Matrix for trede:

NounRelated TranslationsOther Translations
degré d'escalier traptrede; trede; tree
marche opstapje; traptrede; trede; tree beloop; doorreis; doortocht; in volle vaart; mate van beweeglijkheid van het lichaam; motoriek; opmars; opstap; sport; trede van een ladder; vaart; voortbeweging; voortgang; wandelsport

Wiktionary Translations for trede:

trede
noun
  1. ensemble de pas réalisés pour se déplacer.

Cross Translation:
FromToVia
trede marche footstep — step, as in a stair
trede cran notch — level or degree

Related Translations for trede



French

Detailed Translations for trede from French to Dutch

être de:

être de verb

  1. être de (appartenir à; faire partie de; compter parmi)
    zijn van; behoren bij; behoren tot; toebehoren aan
    • zijn van verb
    • behoren bij verb (behoor bij, behoort bij, behoorde bij, behoorden bij, behoord bij)
    • behoren tot verb (behoor tot, behoort tot, behoorde tot, behoorden tot, behoord tot)
    • toebehoren aan verb (behoor toe aan, behoort toe aan, behoorde toe aan, behoorden toe aan, toebehoord aan)
  2. être de (appartenir à; être à sa place; faire partie de; avoir sa place)
    thuishoren
    • thuishoren verb (hoor thuis, hoort thuis, hoorde thuis, hoorden thuis, thuisgehoord)

Translation Matrix for être de:

VerbRelated TranslationsOther Translations
behoren bij appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
behoren tot appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
thuishoren appartenir à; avoir sa place; faire partie de; être de; être à sa place
toebehoren aan appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
zijn van appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de