Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. pauze:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for pauze:
    • récré


Dutch

Detailed Translations for pauze from Dutch to French

pauze:

pauze [de ~] nomen

  1. de pauze (tussenpoos; onderbreking)
    la pause; la récréation; la détente; la pause-déjeuner; la pause du midi; l'intervalle; la trêve; le mi-temps; l'intermittence; l'heure du déjeuner; la distraction; l'entracte; le temps mort; le temps d'arrêt
  2. de pauze (rustpauze; onderbreking; verpozing; tussenpoos)
    la pause; le repos; l'heure du déjeuner; le relâchement; l'intermittence; l'entracte; l'intervalle; la pause de midi; la pause-déjeuner; la pause du midi
  3. de pauze
    la pause

Translation Matrix for pauze:

NounRelated TranslationsOther Translations
distraction onderbreking; pauze; tussenpoos afleiding; afleidingsmanoeuvre; amusement; distractie; ontspanning; recreatie; vermaak; vermakelijkheid; verstrooiing; vertier; verzet; verzetsbeweging; vrijetijdsbesteding
détente onderbreking; pauze; tussenpoos geruststelling; haan; kalmering; ontspanning; recreatie; trekker van vuurwapen; verflauwing; verslapping; verstrooiing; verzet; verzetsbeweging; vrijetijdsbesteding
entracte onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur
heure du déjeuner onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing lunch; lunchpauze; lunchtijd; lunchuur; middagpauze; schafttijd; schaftuur
intermittence onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing interim; interval; tussenpoos; tussentijd
intervalle onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing interim; interval; kloof; opening; poosje; spleet; toonafstand; tussenpoos; tussenruimte; tussentijd; uitsparing
mi-temps onderbreking; pauze; tussenpoos lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur
pause onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing afleiding; breuk; cesuur; etenstijd; fractuur; interim; kloof; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreken; onderbreking; opening; pauzeren; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; spleet; tussenpoos; tussenruimte; tussentijd; uitsparing; verbreken; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
pause de midi onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing etenstijd; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur; werkpauze
pause du midi onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
pause-déjeuner onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
relâchement onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing afzwakking; bevrijden; loslaten; ontspanning; recreatie; slapte; verflauwing; vermindering; verslapping; verstrooiing; vrijetijdsbesteding; weekte
repos onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing ontspanning; recreatie; verstrooiing; vrijetijdsbesteding
récréation onderbreking; pauze; tussenpoos lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur; speelduur; speelkwartier; speeltijd; speeluur; tijd bestemd voor spelen; wedstrijdduur
temps d'arrêt onderbreking; pauze; tussenpoos lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur
temps mort onderbreking; pauze; tussenpoos
trêve onderbreking; pauze; tussenpoos bestand; wapenstilstand

Related Words for "pauze":

  • pauzen, pauzes

Related Definitions for "pauze":

  1. tijd waarin je even stopt met wat je deed1
    • tijdens de pauze at ik een boterham1

Wiktionary Translations for pauze:

pauze
noun
  1. tijd waarin de hoofdactiviteit wordt onderbroken
pauze
Cross Translation:
FromToVia
pauze pause PauseUnterbrechung einer Tätigkeit
pauze pause pause — temporary stop or rest
pauze arrêt stop — interruption of travel