Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afrit:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afrit from Dutch to French

afrit:

afrit [de ~ (m)] nomen

  1. de afrit
    la sortie; le départ; l'embranchement

Translation Matrix for afrit:

NounRelated TranslationsOther Translations
départ afrit aanvang; aanvangstijd; afreis; afvaart; afvaren; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
embranchement afrit aaneenschakeling; aftakking; driesprong; knooppunt; kruispunt; onderafdeling; samenstroming; samentrekking; samenvloeiing; samenvoeging; splitsing; spruitstuk; tweesprong; verkeersknooppunt; vertakking; wegsplitsing; zijspoor
sortie afrit dagje uit; een uitval doen; tochtje; toertje; trip; uitgang; uitgifte; uitje; uitloop; uitrit; uitstapje; uitweg

Related Words for "afrit":

  • afritten

Wiktionary Translations for afrit:

afrit
noun
  1. een verkeersweg waarlangs men naar beneden van een autoweg of autosnelweg af kan rijden
afrit
Cross Translation:
FromToVia
afrit sortie Abfahrt — Abfahrt von einer Autobahn