Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. zetel:
  2. zetelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zetel from Dutch to French

zetel:

zetel [de ~ (m)] nomen

  1. de zetel (zitplaats)
    le siège; la place assise
  2. de zetel (stoel; crapaud; gestoelte)
    le fauteuil; la chaise; le siège
  3. de zetel (troon; gestoelte)
    le trône
  4. de zetel
    le siège social

Translation Matrix for zetel:

NounRelated TranslationsOther Translations
chaise crapaud; gestoelte; stoel; zetel ontlasting; stoelgang
fauteuil crapaud; gestoelte; stoel; zetel fauteuil; leunstoel; ligstoel; luie stoel; makkelijke stoel; ruststoel; slaapstoel
place assise zetel; zitplaats
siège crapaud; gestoelte; stoel; zetel; zitplaats beleg; belegering; fauteuil; luie stoel; makkelijke stoel
siège social zetel centrale; hoofdbureau
trône gestoelte; troon; zetel

Related Words for "zetel":


Wiktionary Translations for zetel:

zetel
noun
  1. zitplaats, meestal in een verheven zin van dat woord
  2. lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden
  3. plaats waar een organisatie gevestigd is
zetel
noun
  1. Siège avec dossier, sans accoudoir
  2. partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
  3. portion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
  4. lieu habité.
  5. lieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose.
  6. Meuble utilisé pour s’asseoir

Cross Translation:
FromToVia
zetel fauteuil; chaise chair — furniture
zetel assise seat — horizontal portion of a chair
zetel siège seat — location of a governing body
zetel canapé sofa — upholstered seat

zetel form of zetelen:

zetelen verb (zetel, zetelt, zetelde, zetelden, gezeteld)

  1. zetelen (gevestigd zijn; resideren; gezeten zijn)

Conjugations for zetelen:

o.t.t.
  1. zetel
  2. zetelt
  3. zetelt
  4. zetelen
  5. zetelen
  6. zetelen
o.v.t.
  1. zetelde
  2. zetelde
  3. zetelde
  4. zetelden
  5. zetelden
  6. zetelden
v.t.t.
  1. heb gezeteld
  2. hebt gezeteld
  3. heeft gezeteld
  4. hebben gezeteld
  5. hebben gezeteld
  6. hebben gezeteld
v.v.t.
  1. had gezeteld
  2. had gezeteld
  3. had gezeteld
  4. hadden gezeteld
  5. hadden gezeteld
  6. hadden gezeteld
o.t.t.t.
  1. zal zetelen
  2. zult zetelen
  3. zal zetelen
  4. zullen zetelen
  5. zullen zetelen
  6. zullen zetelen
o.v.t.t.
  1. zou zetelen
  2. zou zetelen
  3. zou zetelen
  4. zouden zetelen
  5. zouden zetelen
  6. zouden zetelen
diversen
  1. zetel!
  2. zetelt!
  3. gezeteld
  4. zetelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zetelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avoir son siège gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
être assis gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen opzitten; zitten

Related Words for "zetelen":


Wiktionary Translations for zetelen:

zetelen
verb
  1. S’asseoir , s’installer

Cross Translation:
FromToVia
zetelen résider residierenvon regierenden Fürsten, geistlichen Würdenträgern oder ähnlich hochgestellten Personen: einen Ort als Wohnsitz und Amtssitz haben
zetelen trôner thronen — (intransitiv) auf einem Thron sitzen, als Monarch regieren