Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verpletteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verpletteren from Dutch to English

verpletteren:

verpletteren verb (verpletter, verplettert, verpletterde, verpletterden, verpletterd)

  1. verpletteren (vermorzelen; verbrijzelen; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)
    to pulverize; to crush; to shatter; to dash; to smash; to rub fine; to pulverise
    • pulverize verb, amerikan (pulverizes, pulverized, pulverizing)
    • crush verb (crushes, crushed, crushing)
    • shatter verb (shatters, shattered, shattering)
    • dash verb (dashes, dashed, dashing)
    • smash verb (smashs, smashed, smashing)
    • rub fine verb (rubs fine, rubbed fine, rubbing fine)
    • pulverise verb, engelsk

Conjugations for verpletteren:

o.t.t.
  1. verpletter
  2. verplettert
  3. verplettert
  4. verpletteren
  5. verpletteren
  6. verpletteren
o.v.t.
  1. verpletterde
  2. verpletterde
  3. verpletterde
  4. verpletterden
  5. verpletterden
  6. verpletterden
v.t.t.
  1. heb verpletterd
  2. hebt verpletterd
  3. heeft verpletterd
  4. hebben verpletterd
  5. hebben verpletterd
  6. hebben verpletterd
v.v.t.
  1. had verpletterd
  2. had verpletterd
  3. had verpletterd
  4. hadden verpletterd
  5. hadden verpletterd
  6. hadden verpletterd
o.t.t.t.
  1. zal verpletteren
  2. zult verpletteren
  3. zal verpletteren
  4. zullen verpletteren
  5. zullen verpletteren
  6. zullen verpletteren
o.v.t.t.
  1. zou verpletteren
  2. zou verpletteren
  3. zou verpletteren
  4. zouden verpletteren
  5. zouden verpletteren
  6. zouden verpletteren
diversen
  1. verpletter!
  2. verplettert!
  3. verpletterd
  4. verpletterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verpletteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
dash koppelteken; scheutje; streepje; verbindingsteken
smash aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
crush fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; vijzelen
dash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
pulverise fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
pulverize fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
rub fine fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
shatter fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken slaan; aan stukken springen; ingooien; inslaan; kapotslaan; splinteren; stukslaan; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen
smash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; een klap geven; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen

Wiktionary Translations for verpletteren:

verpletteren
verb
  1. to overcome completely
  2. to overwhelm by pressure or weight
  3. to press or bruise between two hard bodies

Cross Translation:
FromToVia
verpletteren drench; flood; overwhelm; swamp; dampen; irrigate; water abreuverfaire boire (un animal, particulièrement un cheval).
verpletteren break; breach; crack; crush; shatter; smash; dash; destroy briserrompre, mettre en pièces.
verpletteren fill; fill up; fulfill; overwhelm; swamp; flood combler — Traductions à trier suivant le sens
verpletteren crush; shatter; smash; dash; destroy fracasserbriser en éclats, avec violence.