Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. toepassen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for toepassen:
    • applies


Dutch

Detailed Translations for toepassen from Dutch to English

toepassen:

toepassen verb (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)

  1. toepassen (benutten; gebruiken; aanwenden; aangrijpen)
    apply; to implement; to utilize; to use; to employ; to make use of; to engage; to enforce; to practise; to adopt; avail oneself of; to administer; to take; to practice; to utilise
    • apply verb
    • implement verb (implements, implemented, implementing)
    • utilize verb, amerikan (utilizes, utilized, utilizing)
    • use verb (uses, used, using)
    • employ verb (emploies, employed, employing)
    • make use of verb (makes use of, made use of, making use of)
    • engage verb (engages, engaged, engaging)
    • enforce verb (enforces, enforced, enforcing)
    • practise verb, engelsk (practises, practised, practising)
    • adopt verb (adopts, adopted, adopting)
    • administer verb (administers, administered, administering)
    • take verb (takes, took, taking)
    • practice verb, amerikan (practices, practiced, practicing)
    • utilise verb, engelsk
  2. toepassen (gebruik maken van; gebruiken; benutten; aanwenden)
    apply; to utilize; to make use of; to employ; to use; to utilise
    • apply verb
    • utilize verb, amerikan (utilizes, utilized, utilizing)
    • make use of verb (makes use of, made use of, making use of)
    • employ verb (emploies, employed, employing)
    • use verb (uses, used, using)
    • utilise verb, engelsk
  3. toepassen (bezigen; gebruiken; aanwenden)
    apply; to use
    • apply verb
    • use verb (uses, used, using)
  4. toepassen
    apply
    – To put into operation or to use. 1
  5. toepassen
    apply
    – To link one or more transactions to another transaction to either to reduce the outstanding balance of a transaction or to show a valid connection between the transactions. 1

Conjugations for toepassen:

o.t.t.
  1. pas toe
  2. past toe
  3. past toe
  4. passen toe
  5. passen toe
  6. passen toe
o.v.t.
  1. paste toe
  2. paste toe
  3. paste toe
  4. pasten toe
  5. pasten toe
  6. pasten toe
v.t.t.
  1. heb toegepast
  2. hebt toegepast
  3. heeft toegepast
  4. hebben toegepast
  5. hebben toegepast
  6. hebben toegepast
v.v.t.
  1. had toegepast
  2. had toegepast
  3. had toegepast
  4. hadden toegepast
  5. hadden toegepast
  6. hadden toegepast
o.t.t.t.
  1. zal toepassen
  2. zult toepassen
  3. zal toepassen
  4. zullen toepassen
  5. zullen toepassen
  6. zullen toepassen
o.v.t.t.
  1. zou toepassen
  2. zou toepassen
  3. zou toepassen
  4. zouden toepassen
  5. zouden toepassen
  6. zouden toepassen
en verder
  1. ben toegepast
  2. bent toegepast
  3. is toegepast
  4. zijn toegepast
  5. zijn toegepast
  6. zijn toegepast
diversen
  1. pas toe!
  2. past toe!
  3. toegepast
  4. toepassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toepassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
implement gereedschap; gereedschappen; gerei; handgereedschap; handwerktuig; instrument; instrumenten; werktuig; werktuigen
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
take baat; gewin; profijt; winst
use aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; verbruik; waarde; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
administer aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen administreren; beheren; besturen; binnen gieten; geneesmiddel toedienen; geven; iemand iets toedienen; ingeven; toedienen; verstrekken
adopt aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aannemen; adopteren
apply aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; gelden; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; omleggen; solliciteren; toedienen; utiliseren; van kracht zijn; verstrekken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
avail oneself of aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
employ aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; bezigen; detacheren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; uitzenden; utiliseren
enforce aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen afdwingen; dwingen; forceren
engage aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aanmelden; aanmonsteren; aannemen; aantrekken; engageren; erbij betrekken; in dienst nemen; inhuren; inschrijven; inviteren; uitnodigen; verbintenis aangaan
implement aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen implementeren
make use of aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren
practice aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen bekwamen; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen bekwamen; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; trainen; uitoefenen
take aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwenden; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; benemen; benutten; bezetten; bezigen; cadeau aannemen; gappen; gebruik maken van; gebruiken; grijpen; hanteren; ingrijpen; innemen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; medicijn innemen; meenemen; naartoe brengen; nemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pakken; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; utiliseren; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verstouwen; verstuwen; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zich bedienen
use aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; opmaken; utiliseren; verbruiken
utilise aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren; verbruiken
utilize aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren; verbruiken
- benutten; gebruiken

Synonyms for "toepassen":


Related Definitions for "toepassen":

  1. er zo mee omgaan dat je er wat aan hebt2
    • ik weet niet hoe ik dit computerprogramma moet toepassen2

Wiktionary Translations for toepassen:

toepassen
verb
  1. in de praktijk brengen
  2. gebruiken
    • toepassenuse
toepassen
verb
  1. bring about
  2. to put to use for a purpose

Cross Translation:
FromToVia
toepassen apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
toepassen exert; practise; put into practice; apply; practice; administer pratiquerTraductions à trier suivant le sens.

Related Translations for toepassen