Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. open:
  2. openen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for open:
    • outgoing
English to Dutch:   more detail...
  1. open:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for open:
    • openstaande


Dutch

Detailed Translations for open from Dutch to English

open:

open adj

  1. open
    open
  2. open
    open
    – Pertaining to the status assigned to records in the system that are in progress. 1
  3. open (openhartig; oprecht; onomwonden; )
  4. open (niet dicht)
  5. open (genaakbaar; toegankelijk; benaderbaar)
  6. open (rechtschapen; oprecht; eerlijk)
  7. open (rechttoe; frank)

Translation Matrix for open:

NounRelated TranslationsOther Translations
fair kermis; kermisterrein
open vrije ruimten
straight pokerterm voor straat; straat
VerbRelated TranslationsOther Translations
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
accessible benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk begaanbaar; bereikbaar; ontvankelijk; openstaand; toegankelijk; vatbaar
amenable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam
approachable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
frank benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
honest eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; niet dicht; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit gulweg; onbedekt; onoverdekt; onverhuld
plain vlakte
sincere eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
straightforward onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
upright eerlijk; open; oprecht; rechtschapen braaf; eerlijk; integer; onbesproken; ongeveinsd; onkreukbaar; oprecht; overeind; rechtgeaard; rechtop; rechtopstaand; rechtschapen; rechtvaardig
- leeg
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fair eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; openhartig; oprecht; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
not closed niet dicht; open
plain onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ordinair; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; wit; wit van huidskleur
straight onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; directe; echt; eerlijk; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; menens; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig; zuiver
straight ahead frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
straight on frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
true eerlijk; open; oprecht; rechtschapen daadwerkelijk; feitelijk; in feite; in werkelijkheid; juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar; waarachtig; waarheidsgetrouw; werkelijk

Related Words for "open":


Synonyms for "open":


Antonyms for "open":


Related Definitions for "open":

  1. niet ingevuld2
    • laat dat vakje maar open2
  2. niet afgesloten, waar je zo bij kunt2
    • kom maar verder, de deur is open2
  3. wie goed contact heeft met zijn omgeving2
    • ze is erg open, ze praat met iedereen2

Wiktionary Translations for open:

open
adjective
  1. public
  2. receptive
  3. prepared to conduct business
  4. not closed
  5. open-minded, favoring social freedom; permissive
  6. unobstructed
  7. bluntly honest

Cross Translation:
FromToVia
open open aufundeklinierbar: umgangssprachlich für „offen“
open open; unchecked; spare libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
open open ouvert — Qui n’est pas fermé.

open form of openen:

openen verb (open, opent, opende, openden, geopend)

  1. openen (inleiden)
    to open; to introduce; to start
    • open verb (opens, opened, opening)
    • introduce verb (introduces, introduced, introducing)
    • start verb (starts, started, starting)
  2. openen (openmaken; opendoen; ontsluiten)
    to open; to open up; to unlock
    • open verb (opens, opened, opening)
    • open up verb (opens up, opened up, opening up)
    • unlock verb (unlocks, unlocked, unlocking)
  3. openen (opendraaien; ontsluiten)
    to open; to open up; to unscrew; turn on; to unlock
    • open verb (opens, opened, opening)
    • open up verb (opens up, opened up, opening up)
    • unscrew verb (unscrews, unscrewed, unscrewing)
    • turn on verb
    • unlock verb (unlocks, unlocked, unlocking)
  4. openen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    to expand; to extend; to build out; to widen; to add on to; to add; to swell
    • expand verb (expands, expanded, expanding)
    • extend verb (extends, extended, extending)
    • build out verb (builds out, built out, building out)
    • widen verb (widens, widened, widening)
    • add on to verb (adds on to, added on to, adding on to)
    • add verb (adds, added, adding)
    • swell verb (swells, swelled, swelling)
  5. openen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    to broach a subject; to bring up; to broach; to cut into; to put forward; to put on the table
    • broach a subject verb (broaches a subject, broached a subject, broaching a subject)
    • bring up verb (brings up, brought up, bringing up)
    • broach verb (broaches, broached, broaching)
    • cut into verb (cuts into, cut into, cutting into)
    • put forward verb (puts forward, put forward, putting forward)
    • put on the table verb (puts on the table, put on the table, putting on the table)
  6. openen (toegankelijk maken; vrijgeven; openstellen)
    to release; to uncover; to make public; to publish
    • release verb (releases, released, releasing)
    • uncover verb (uncovers, uncovered, uncovering)
    • make public verb (makes public, made public, making public)
    • publish verb (publishes, published, publishing)

Conjugations for openen:

o.t.t.
  1. open
  2. opent
  3. opent
  4. openen
  5. openen
  6. openen
o.v.t.
  1. opende
  2. opende
  3. opende
  4. openden
  5. openden
  6. openden
v.t.t.
  1. heb geopend
  2. hebt geopend
  3. heeft geopend
  4. hebben geopend
  5. hebben geopend
  6. hebben geopend
v.v.t.
  1. had geopend
  2. had geopend
  3. had geopend
  4. hadden geopend
  5. hadden geopend
  6. hadden geopend
o.t.t.t.
  1. zal openen
  2. zult openen
  3. zal openen
  4. zullen openen
  5. zullen openen
  6. zullen openen
o.v.t.t.
  1. zou openen
  2. zou openen
  3. zou openen
  4. zouden openen
  5. zouden openen
  6. zouden openen
en verder
  1. ben geopend
  2. bent geopend
  3. is geopend
  4. zijn geopend
  5. zijn geopend
  6. zijn geopend
diversen
  1. open!
  2. opent!
  3. geopend
  4. openend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openen:

NounRelated TranslationsOther Translations
open vrije ruimten
release amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
swell banjer; bult; deining; heuvel; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
widen het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
VerbRelated TranslationsOther Translations
add expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; voegen; voltallig maken; zetten
add on to expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
bring up aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; braken; entameren; grootbrengen; kotsen; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opperen; opvoeden; opwerpen; overgeven; spugen; spuwen; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbraken; voorleiden; vormen
broach aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
broach a subject aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
build out expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
cut into aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
expand expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; breed uitmeten; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; opzwellen; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; vergroten; vermeerderen; zich vermeerderen
extend expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangeven; aangroeien; aanreiken; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afgeven; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; geven; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; overgeven; overhandigen; stijgen; strekken; talrijker maken; toenemen; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
introduce inleiden; openen aandragen; aanvoeren; inbrengen; introduceren; invoegen; inwerken; kennis laten maken; naar voren brengen; opperen; poneren; prepareren; stellen; voorbereiden op; voorstellen
make public openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
open inleiden; ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken aanbreken; beginnen; een begin nemen; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opengaan; opengooien; openklappen; openslaan; openwerpen; starten
open up ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken graven; koloniseren; ontgrendelen; ontsluiten; opdelven; opgraven; scheppen; settelen; vestigen
publish openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven aantrekken; adverteren; openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven; werven
put forward aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; naar voren brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; stellen; te berde brengen; ter sprake brengen
put on the table aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
release openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; oplaten; scheiden; uitgeven; uitsturen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden
start inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
swell expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; uitzwellen
turn on ontsluiten; opendraaien; openen aandoen; aandraaien; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
uncover openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven bloot leggen; blootleggen; ontbloten; openbreken; openleggen
unlock ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken losknopen; ontgrendelen; ontknopen; ontsluiten
unscrew ontsluiten; opendraaien; openen afschroeven; losdraaien; losschroeven; openschroeven
widen expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden verwijden; wijder maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; super; supergaaf
ModifierRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk

Wiktionary Translations for openen:

openen
verb
  1. laten beginnen, in bedrijf brengen
  2. ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is
  3. openstellen, toegankelijk maken
  4. (informatica) een bestand inladen
openen
verb
  1. to make accessible to customers
  2. to make something accessible
  3. to undo or open a lock

Cross Translation:
FromToVia
openen open aufmachenöffnen
openen open öffnen — etwas aufmachen; offen machen
openen switch on; turn on; unlock; open up; clear ouvrir — Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus.

Related Translations for open



English

Detailed Translations for open from English to Dutch

open:

to open verb (opens, opened, opening)

  1. to open (open up; unlock)
    openen; openmaken; opendoen; ontsluiten
    • openen verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • openmaken verb (maak open, maakt open, maakte open, maakten open, opengemaakt)
    • opendoen verb (doe open, doet open, deed open, deden open, opengedaan)
    • ontsluiten verb (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
  2. to open (introduce; start)
    openen; inleiden
    • openen verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • inleiden verb (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)
  3. to open (turn on; open up; unscrew; unlock)
    openen; ontsluiten; opendraaien
    • openen verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • ontsluiten verb (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
    • opendraaien verb (draai open, draait open, draaide open, draaiden open, opengedraaid)
  4. to open
    openslaan
    • openslaan verb (sla open, slaat open, sloeg open, sloegen open, opengeslagen)
  5. to open (herald; ring in; start; begin)
    inluiden; beginnen; starten
    • inluiden verb (luid in, luidt in, luidde in, luidden in, ingeluid)
    • beginnen verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • starten verb (start, startte, startten, gestart)
  6. to open (unbolt; unlock; open up)
    ontgrendelen; ontsluiten
    • ontgrendelen verb (ontgrendel, ontgrendelt, ontgrendelde, ontgrendelden, ontgrendeld)
    • ontsluiten verb (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
  7. to open (unfold)
    openklappen
    • openklappen verb (klap open, klapt open, klapte open, klapten open, opengeklapt)
  8. to open (undo; get undone)
    open krijgen; loskrijgen
  9. to open (commence; begin; start; )
    beginnen; aanbreken; een begin nemen
  10. to open (come open)
    opengaan; losgaan
    • opengaan verb (ga open, gaat open, ging open, gingen open, opengegaan)
    • losgaan verb (ga los, gaat los, ging los, gingen los, losgegaan)
  11. to open (throw open)
    opengooien; openwerpen
    • opengooien verb (gooi open, gooit open, gooide open, gooiden open, opengegooid)
    • openwerpen verb (werp open, werpt open, wierp open, wierpen open, opengeworpen)

Conjugations for open:

present
  1. open
  2. open
  3. opens
  4. open
  5. open
  6. open
simple past
  1. opened
  2. opened
  3. opened
  4. opened
  5. opened
  6. opened
present perfect
  1. have opened
  2. have opened
  3. has opened
  4. have opened
  5. have opened
  6. have opened
past continuous
  1. was opening
  2. were opening
  3. was opening
  4. were opening
  5. were opening
  6. were opening
future
  1. shall open
  2. will open
  3. will open
  4. shall open
  5. will open
  6. will open
continuous present
  1. am opening
  2. are opening
  3. is opening
  4. are opening
  5. are opening
  6. are opening
subjunctive
  1. be opened
  2. be opened
  3. be opened
  4. be opened
  5. be opened
  6. be opened
diverse
  1. open!
  2. let's open!
  3. opened
  4. opening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

open [the ~] nomen

  1. the open

Translation Matrix for open:

NounRelated TranslationsOther Translations
beginnen beginning; commencing; starting
frank franc
ontsluiten dilatation; disclosure; opening
opendoen opening up
openmaken opening; unlocking
vrije ruimten open
- clear; open air; out-of-doors; outdoors; surface
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanbreken be off; begin; break into; commence; get under way; open; start; take off
beginnen be off; begin; break into; commence; get under way; herald; open; ring in; start; take off be off; begin; commence; enter into; get under way; set in; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
een begin nemen be off; begin; break into; commence; get under way; open; start; take off
inleiden introduce; open; start
inluiden begin; herald; open; ring in; start
losgaan come open; open become loose; come off; get loose; give way; loosen
loskrijgen get undone; open; undo get undone; loosen; pull out; release; set free; unlace; unpick; untie; work loose
ontgrendelen open; open up; unbolt; unlock unlock
ontsluiten open; open up; turn on; unbolt; unlock; unscrew
open krijgen get undone; open; undo
opendoen open; open up; unlock
opendraaien open; open up; turn on; unlock; unscrew
openen introduce; open; open up; start; turn on; unlock; unscrew add; add on to; bring up; broach; broach a subject; build out; cut into; expand; extend; make public; publish; put forward; put on the table; release; swell; uncover; widen
opengaan come open; open
opengooien open; throw open
openklappen open; unfold
openmaken open; open up; unlock
openslaan open
openwerpen open; throw open
starten begin; herald; open; ring in; start begin; bring up; broach; broach a subject; commence; connect; cut into; light; put forward; put on; put on the table; set in motion; set up; start; start to; strike up; switch on; take off; take on; turn on; undertake
- afford; give; open up; spread; spread out; unfold
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
benaderbaar accessible; amenable; approachable; frank; open approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive
eerlijk fair; frank; honest; open; sincere; true; upright fair; genuine; honest; honorable; honourable; just; right; right-minded; righteous; serious; sincere; sporting; straight; true-hearted; upright
frank frank; open; straight ahead; straight on
onbedekt open; outdoor; uncovered found; uncovered
onbewimpeld fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward blunt; forthright; frank; frankly; genially; openly; outright; outspoken; plain; plain-spoken; straight
onomwonden fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward blunt; crude; explicit; forthright; frank; frankly; genially; openly; outright; outspoken; overt; plain; plain-spoken; square; straight; straightforward
onoverdekt open; outdoor; uncovered
onverholen fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward blunt; crude; explicit; forthright; frank; frankly; genially; openly; outright; outspoken; overt; plain; plain-spoken; square; straight; straightforward; unconcealed
onverhuld bare; open; uncovered
open accessible; amenable; approachable; fair; frank; honest; not closed; open; plain; sincere; straight; straight ahead; straight on; straightforward; true; upright
openhartig fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward blunt; fair; forthright; frank; frankly; genially; honest; openly; outright; outspoken; plain; plain-spoken; straight
oprecht fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward; true; upright fair; genuine; heartfelt; honest; serious; sincere; straight; upright
rechtschapen fair; frank; honest; open; sincere; true; upright honest; honorable; honourable; incorruptible; just; right-minded; righteous; sincere; true-hearted; undiscussed; upright
toegankelijk accessible; amenable; approachable; frank; open accessible; achievable; approachable; complaisant; driveable; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; realizable; responsive; within reach
vrij fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward at liberty; blank; clear; free; freely; roguish; sly; undisciplined; unfettered; ungovernable; unmanageable; unmarked; unrestrained; unruly
- assailable; candid; capable; clear; exposed; heart-to-heart; loose; opened; overt; receptive; subject; undecided; undefendable; undefended; undetermined; unfastened; unresolved
AdverbRelated TranslationsOther Translations
rechttoe frank; open; straight ahead; straight on absolute; downright; straight
ronduit fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward blatant; blunt; bluntly; certain; certainly; clean; direct; downright; forthright; frank; frankly; frontal; genially; genuine; honest; of course; openly; outright; outspoken; plain; plain-spoken; positive; positively; readily; serious; sheer; straight; sure; sure and certain; undoubted
vrijelijk fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward
vrijuit fair; frank; honest; open; plain; sincere; straight; straightforward freely; undisturbed; unhindered; uninterrupted
OtherRelated TranslationsOther Translations
- ripped open
ModifierRelated TranslationsOther Translations
genaakbaar accessible; amenable; approachable; frank; open approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive
gulweg frank; freely; open; straight; straightforward
niet dicht not closed; open

Related Words for "open":


Synonyms for "open":


Antonyms for "open":


Related Definitions for "open":

  1. ready for business3
    • the stores are open3
  2. not having been filled3
    • the job is still open3
  3. openly straightforward and direct without reserve or secretiveness3
    • an open and trusting nature3
  4. without undue constriction as from e.g. tenseness or inhibition3
    • the clarity and resonance of an open tone3
    • her natural and open response3
  5. affording free passage or view3
    • open waters3
    • the open countryside3
  6. affording unobstructed entrance and exit; not shut or closed3
    • an open door3
    • they left the door open3
  7. affording free passage or access3
    • open drains3
    • the road is open to traffic3
    • open ranks3
  8. used of mouth or eyes3
    • keep your eyes open3
  9. having no protecting cover or enclosure3
    • an open boat3
    • an open fire3
    • open sports cars3
  10. (set theory) of an interval that contains neither of its endpoints3
  11. open and observable; not secret or hidden3
    • open ballots3
  12. open to or in view of all3
    • an open protest3
    • an open letter to the editor3
  13. with no protection or shield3
    • open to the weather3
    • an open wound3
  14. ready or willing to receive favorably3
  15. accessible to all3
    • open season3
    • an open economy3
  16. not sealed or having been unsealed3
    • the letter was already open3
  17. not brought to a conclusion; subject to further thought3
    • an open question3
  18. (of textures) full of small openings or gaps3
    • an open texture3
  19. possibly accepting or permitting3
    • open to interpretation3
    • an issue open to question3
  20. not requiring union membership3
    • an open shop employs nonunion workers3
  21. not defended or capable of being defended3
    • an open city3
    • open to attack3
  22. information that has become public3
    • all the reports were out in the open3
  23. a tournament in which both professionals and amateurs may play3
  24. where the air is unconfined3
    • camping in the open3
  25. a clear or unobstructed space or expanse of land or water3
    • finally broke out of the forest into the open3
  26. make available3
    • This opens up new possibilities3
  27. become available3
    • an opportunity opened up3
  28. make the opening move3
    • Kasparov opened with a standard opening3
  29. cause to open or to become open3
    • Mary opened the car door3
  30. become open3
    • The door opened3
  31. spread out or open from a closed or folded state3
    • open the map3
  32. display the contents of a file or start an application as on a computer3
  33. afford access to3
    • the door opens to the patio3
  34. begin or set in action, of meetings, speeches, recitals, etc.3
    • He opened the meeting with a long speech3
  35. start to operate or function or cause to start operating or functioning3
    • open a business3
  36. have an opening or passage or outlet3
    • The bedrooms open into the hall3
  37. Pertaining to the status assigned to records in the system that are in progress.1

Wiktionary Translations for open:

open
verb
  1. to begin conducting business
  2. to become open
  3. to make accessible to customers
  4. to bring up (a topic)
  5. to make something accessible
adjective
  1. public
  2. receptive
  3. prepared to conduct business
  4. not closed
open
verb
  1. laten beginnen, in bedrijf brengen
  2. ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is
  3. openstellen, toegankelijk maken
  4. (informatica) een bestand inladen
  5. zich openen

Cross Translation:
FromToVia
open open aufundeklinierbar: umgangssprachlich für „offen“
open opendoen; openen; openmaken aufmachenöffnen
open openen öffnen — etwas aufmachen; offen machen
open abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgestrekt; slobberig; breed; wijd; omvangrijk; uitgebreid; veelomvattend ample — Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire.
open abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgebreid; uitgestrekt; wijd; slobberig; breed; omvangrijk; veelomvattend large — Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long.
open vrij; los; onbelemmerd; onbezet; open; vlot; vrijgesteld libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
open open ouvert — Qui n’est pas fermé.
open vol plein — Qui contient tout ce qu’il est capable de contenir ; il est opposé à vide. (Sens général).
open breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgebreid; uitgestrekt; wijd; omvangrijk; veelomvattend étendugrand, large, vaste.

Related Translations for open