Dutch
Detailed Translations for dalen from Dutch to English
dalen:
-
dalen
-
dalen (minder worden; declineren; afnemen; verminderen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen)
to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming-
wain verb
-
be shortcoming verb
Conjugations for dalen:
o.t.t.
- daal
- daalt
- daalt
- dalen
- dalen
- dalen
o.v.t.
- daalde
- daalde
- daalde
- daalden
- daalden
- daalden
v.t.t.
- ben gedaald
- bent gedaald
- is gedaald
- zijn gedaald
- zijn gedaald
- zijn gedaald
v.v.t.
- was gedaald
- was gedaald
- was gedaald
- waren gedaald
- waren gedaald
- waren gedaald
o.t.t.t.
- zal dalen
- zult dalen
- zal dalen
- zullen dalen
- zullen dalen
- zullen dalen
o.v.t.t.
- zou dalen
- zou dalen
- zou dalen
- zouden dalen
- zouden dalen
- zouden dalen
diversen
- daal!
- daalt!
- gedaald
- dalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dalen:
Related Words for "dalen":
Synonyms for "dalen":
Antonyms for "dalen":
Related Definitions for "dalen":
dalen form of dal:
Translation Matrix for dal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dale | dal; vallei | |
dell | dal; vallei | |
glen | dal; vallei | laagte |
mountain valley | bergdal; dal; vallei | |
vale | dal; vallei | |
valley | bergdal; dal; vallei | del; duinpan; duinvallei |