Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. oplichting:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for oplichting from Dutch to English

oplichting:

oplichting [de ~ (v)] nomen

  1. de oplichting (oplichterij; zwendel; zwendelarij; gezwendel)
    the swindle; the deceit; the fraud; the con; the frauds; the deception

Translation Matrix for oplichting:

NounRelated TranslationsOther Translations
con gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij verlakkerij
deceit gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij bedriegerij; bedrog; fopperij; leugen; leugenarij; misleiding; onechtheid; onwaarheid; oplichterij; valsheid; zwendel
deception gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij bedrog; leugen; misleiding; onwaarheid; oplichterij; zwendel
fraud gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij bedrog; fraude; fraudeur; knoeierij; malversatie; misleiding; nep; onregelmatigheden; ontvreemding; oplichterij; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; zwendel; zwendelaar; zwendelarij
frauds gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij bedriegers; frauderingen; misleiders; oplichterijen; oplichtingen; sjoemelaars; verlakkerijen
swindle gezwendel; oplichterij; oplichting; zwendel; zwendelarij boerenbedrog; fraude; malversatie; onregelmatigheden; ontvreemding; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; verlakkerij; zwendel
VerbRelated TranslationsOther Translations
con neppen
swindle afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; misleiden; neppen; oplichten; te pakken nemen; voor de gek houden; zwendelen

Wiktionary Translations for oplichting:

oplichting
noun
  1. bedrog waarbij men iemand geld of goed afhandig weet te maken
oplichting
noun
  1. an act of deception
  2. fraudulent deal

Cross Translation:
FromToVia
oplichting fraud; deceit Betrug — eine bewusste Täuschung, Hintergehung