Summary


Dutch

Detailed Translations for graait from Dutch to German

graaien:

graaien verb (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)

  1. graaien (wegkapen; grissen; grijpen; )
    klemmen; grapschen; krallen; wegkappern
    • klemmen verb (klemme, klemmst, klemmt, klemmte, klemmtet, geklemmt)
    • grapschen verb (grapsche, grapschst, grapscht, grapschte, grapschtet, gegrapscht)
    • krallen verb (kralle, krallst, krallt, krallte, kralltet, gekrallt)
    • wegkappern verb
  2. graaien (grabbelen; snuffelen)
    stöbern; kramen; grapschen; grabbeln; wühlen; schachern; rummeln; herumkramen; grapsen
    • stöbern verb (stöbere, stöberst, stöbert, stöberte, stöbertet, gestöbert)
    • kramen verb (krame, kramst, kramt, kramte, kramtet, gekramt)
    • grapschen verb (grapsche, grapschst, grapscht, grapschte, grapschtet, gegrapscht)
    • grabbeln verb (grabble, grabbelst, grabbelt, grabbelte, grabbeltet, gegrabbelt)
    • wühlen verb (wühle, wühlst, wühlt, wühlte, wühltet, gewühlt)
    • schachern verb (schachere, schacherst, schachert, schacherte, schachertet, geschachert)
    • rummeln verb (rummele, rummelst, rummelt, rummelte, rummeltet, gerummelt)
    • herumkramen verb (krame herum, kramst herum, kramt herum, kramte herum, kramtet herum, herumgekramt)
    • grapsen verb (grapse, grapst, grapste, grapstet, gegrapst)
  3. graaien (in iets rondtasten; rommelen; grabbelen)
    wühlen; grabbeln; stöbern; kramen; herumkramen
    • wühlen verb (wühle, wühlst, wühlt, wühlte, wühltet, gewühlt)
    • grabbeln verb (grabble, grabbelst, grabbelt, grabbelte, grabbeltet, gegrabbelt)
    • stöbern verb (stöbere, stöberst, stöbert, stöberte, stöbertet, gestöbert)
    • kramen verb (krame, kramst, kramt, kramte, kramtet, gekramt)
    • herumkramen verb (krame herum, kramst herum, kramt herum, kramte herum, kramtet herum, herumgekramt)

Conjugations for graaien:

o.t.t.
  1. graai
  2. graait
  3. graait
  4. graaien
  5. graaien
  6. graaien
o.v.t.
  1. graaide
  2. graaide
  3. graaide
  4. graaiden
  5. graaiden
  6. graaiden
v.t.t.
  1. heb gegraaid
  2. hebt gegraaid
  3. heeft gegraaid
  4. hebben gegraaid
  5. hebben gegraaid
  6. hebben gegraaid
v.v.t.
  1. had gegraaid
  2. had gegraaid
  3. had gegraaid
  4. hadden gegraaid
  5. hadden gegraaid
  6. hadden gegraaid
o.t.t.t.
  1. zal graaien
  2. zult graaien
  3. zal graaien
  4. zullen graaien
  5. zullen graaien
  6. zullen graaien
o.v.t.t.
  1. zou graaien
  2. zou graaien
  3. zou graaien
  4. zouden graaien
  5. zouden graaien
  6. zouden graaien
en verder
  1. is gegraaid
  2. zijn gegraaid
diversen
  1. graai!
  2. graait!
  3. gegraaid
  4. graaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for graaien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
grabbeln graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen buitmaken; obsederen; vangen; woelen; wroeten; wurmen
grapschen graaien; grabbelen; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; snuffelen; wegkapen
grapsen graaien; grabbelen; snuffelen
herumkramen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen broddelen; neuzen; prutsen; speuren
klemmen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen met iemand worstelen; nijpen; persen; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; worstelen
krallen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
kramen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen
rummeln graaien; grabbelen; snuffelen
schachern graaien; grabbelen; snuffelen beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
stöbern graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen bladeren; draaien; kolken; neuzen; ronddraaien; speuren
wegkappern graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
wühlen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; snuffelen doorwroeten; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen

Wiktionary Translations for graaien:


Cross Translation:
FromToVia
graaien klauen; stehlen snatch — to steal