Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. product:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for product from Dutch to German

product:

product [het ~] nomen

  1. het product (fabrikaat; maaksel)
    der Produkt; Fabrikat; Erzeugnis
  2. het product (opbrengst; rendement; uitkomst; voortbrengsel; oogst)
    der Ertrag; der Erlös
  3. het product
    die Ware
    • Ware [die ~] nomen

Translation Matrix for product:

NounRelated TranslationsOther Translations
Erlös oogst; opbrengst; product; rendement; uitkomst; voortbrengsel baat; gewin; profijt; winst
Ertrag oogst; opbrengst; product; rendement; uitkomst; voortbrengsel baat; besomming; druivenoogst; gewin; oogst; opbrengst van een gewas; opbrengst van gewas; pluk; profijt; wijnoogst; winst
Erzeugnis fabrikaat; maaksel; product creatuur; schepsel
Fabrikat fabrikaat; maaksel; product
Produkt fabrikaat; maaksel; product
Ware product artikel; basisproduct; ding; goed; goederen; handelsgoederen; handelswaar; item; koopwaar; object; verbruiksgoederen; voorwerp; waar; waren; zaak

Related Words for "product":

  • producten

Related Definitions for "product":

  1. uitkomst van vermenigvuldiging1
    • het product van 4 en 2 = 81
  2. wat gemaakt wordt in de industrie of gekweekt in land- en tuinbouw1
    • de producten van dit bedrijf worden goed verkocht1

Wiktionary Translations for product:

product
noun
  1. Ergebnis eines Herstellungsprozesses (zum Beispiel eine Ware für den Handel)

Cross Translation:
FromToVia
product Produkt product — commodity for sale
product Produkt product — multiplication result
product Ding; Sache; Etwas; Produkt; Mittel; Werkzeug; Einnahme; Erlös; Ertrag produitrésultat créatif de l’activité humaine.

External Machine Translations: