Summary
Dutch to German: more detail...
- besturen:
-
Wiktionary:
- besturen → steuern, verwalten
- besturen → kontrollieren, steuern, fahren, fliegen lassen, fliegen, resultieren, führen, leiten, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, administrieren, verwalten, lenken, herrschen, beherrschen, regieren, nachsehen, überwachen, achtgeben, aufpassen, beachten, zusehen, aufpassen auf, Obacht geben, Obacht geben auf, beherzigen
Dutch
Detailed Translations for besturen from Dutch to German
besturen:
-
het besturen (regeren)
-
het besturen (leidinggeven)
-
besturen (administreren; beheren)
verwalten; bewirtschaften; administrieren-
bewirtschaften verb (bewirtschafte, bewirtschaftest, bewirtschaftet, bewirtschaftete, bewirtschaftetet, bewirtschaftet)
-
administrieren verb (administriere, administrierst, administriert, administrierte, administriertet, administriert)
-
besturen (leiding geven; leiden; aanvoeren; voorzitten; managen)
Conjugations for besturen:
o.t.t.
- bestuur
- bestuurt
- bestuurt
- besturen
- besturen
- besturen
o.v.t.
- bestuurde
- bestuurde
- bestuurde
- bestuurden
- bestuurden
- bestuurden
v.t.t.
- heb bestuurd
- hebt bestuurd
- heeft bestuurd
- hebben bestuurd
- hebben bestuurd
- hebben bestuurd
v.v.t.
- had bestuurd
- had bestuurd
- had bestuurd
- hadden bestuurd
- hadden bestuurd
- hadden bestuurd
o.t.t.t.
- zal besturen
- zult besturen
- zal besturen
- zullen besturen
- zullen besturen
- zullen besturen
o.v.t.t.
- zou besturen
- zou besturen
- zou besturen
- zouden besturen
- zouden besturen
- zouden besturen
diversen
- bestuur!
- bestuurt!
- bestuurd
- besturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for besturen:
Related Definitions for "besturen":
Wiktionary Translations for besturen:
besturen
Cross Translation:
verb
Cross Translation: