Dutch

Detailed Translations for ingreep from Dutch to German

ingreep:

ingreep [de ~ (m)] nomen

  1. de ingreep (interventie; tussenkomst; inmenging)
    der Eingriff; die Intervention; die Einmischung; Eingreifen

Translation Matrix for ingreep:

NounRelated TranslationsOther Translations
Eingreifen ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst bemiddeling; interferentie
Eingriff ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst bemiddeling; interferentie
Einmischung ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst bemiddeling; bemoeienis; inlating; inmenging; interferentie
Intervention ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst bemiddeling; interferentie

Wiktionary Translations for ingreep:


Cross Translation:
FromToVia
ingreep Operation opérationaction d’opérer.

ingreep form of ingrijpen:

ingrijpen verb (grijp in, grijpt in, greep in, grepen in, ingegrepen)

  1. ingrijpen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    eingreifen; vermitteln; intervenieren; zusammenfallen; schlichten; sich einmischen; interferieren; unterbrechen; einschreiten; zusammentreffen
    • eingreifen verb (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • vermitteln verb (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • intervenieren verb (interveniere, intervenierst, interveniert, intervenierte, interveniertet, interveniert)
    • zusammenfallen verb (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)
    • schlichten verb (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • sich einmischen verb (mische mich eein, mischst dich eein, mischt sich eein, mischte sich eein, mischtet euch eein, sich eingemischt)
    • interferieren verb (interferiere, interferierst, interferiert, interferierte, interferiertet, interferiert)
    • unterbrechen verb (unterbreche, unterbrichst, unterbricht, unterbrach, unterbracht, unterbrochen)
    • einschreiten verb (schreite ein, schreitest ein, schreitet ein, schritt ein, schrittet ein, eingeschritten)
    • zusammentreffen verb (treffe zusammen, triffst zusammen, trifft zusammen, traf zusammen, trafet zusammen, zusammengetroffen)
  2. ingrijpen (toetasten; toegrijpen; zich bedienen; grijpen; aanpakken)
    zugreifen; zulangen
    • zugreifen verb (greife zu, greifst zu, greift zu, griff zu, grifft zu, zugegriffen)
    • zulangen verb (lange zu, langst zu, langt zu, langte zu, langtet zu, zugelangt)

Conjugations for ingrijpen:

o.t.t.
  1. grijp in
  2. grijpt in
  3. grijpt in
  4. grijpen in
  5. grijpen in
  6. grijpen in
o.v.t.
  1. greep in
  2. greep in
  3. greep in
  4. grepen in
  5. grepen in
  6. grepen in
v.t.t.
  1. heb ingegrepen
  2. hebt ingegrepen
  3. heeft ingegrepen
  4. hebben ingegrepen
  5. hebben ingegrepen
  6. hebben ingegrepen
v.v.t.
  1. had ingegrepen
  2. had ingegrepen
  3. had ingegrepen
  4. hadden ingegrepen
  5. hadden ingegrepen
  6. hadden ingegrepen
o.t.t.t.
  1. zal ingrijpen
  2. zult ingrijpen
  3. zal ingrijpen
  4. zullen ingrijpen
  5. zullen ingrijpen
  6. zullen ingrijpen
o.v.t.t.
  1. zou ingrijpen
  2. zou ingrijpen
  3. zou ingrijpen
  4. zouden ingrijpen
  5. zouden ingrijpen
  6. zouden ingrijpen
diversen
  1. grijp in!
  2. grijpt in!
  3. ingegrepen
  4. ingrijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ingrijpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eingreifen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen grijpen; klauwen; obsederen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
einschreiten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
interferieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
intervenieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
schlichten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdoen; afhandelen; bedaren; beslechten; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
sich einmischen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
unterbrechen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afbreken; belemmeren; beletten; beëindigen; detacheren; doen ophouden; forceren; het werk neerleggen als protest; in de rede vallen; in staking gaan; interrumperen; loskrijgen; losmaken; loswerken; onderbreken; ontbinden; opheffen; scheiden; staken; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; verhinderen; werkonderbreken
vermitteln bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemiddelen; distribueren; ronddelen; ter beschikking stellen; tussenkomen; uitreiken; verdelen
zugreifen aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
zulangen aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen
zusammenfallen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bouwvallig worden; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; samenlopen; samenvallen; vervallen
zusammentreffen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bijeen komen; elkaar ontmoeten; samenkomen; samenlopen; samenvallen

Wiktionary Translations for ingrijpen:

ingrijpen
verb
  1. handelen om een probleem te voorkomen of op te lossen
  2. zich beslissend mengen in het verloop van iets

Cross Translation:
FromToVia
ingrijpen eingreifen; intervenieren intervene — to come between, or to be between, persons or things

Related Translations for ingreep