Dutch

Detailed Translations for kies from Dutch to German

kies:

kies [de ~] nomen

  1. de kies (maaltand)
    der Backenzahn

Translation Matrix for kies:

NounRelated TranslationsOther Translations
Backenzahn kies; maaltand
VerbRelated TranslationsOther Translations
taktvoll tactisch optreden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ansehnlich eerbaar; eerzaam; keurig; kies; respectabel aanmerkelijk; aanzienlijk; adelijk; beduidend; behoorlijk; beroemd; chic; deftig; doorluchtig; eerbiedwekkend; elegant; enorm; esthetisch; fier; flink; fors; gedistingeerd; gewichtig; hooggeplaatst; illuster; indrukwekkend; majestueus; modieuze verfijning; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; royaal; sierlijk; smaakvol; statig; stijlvol; substantieel; trots; verfijnd; verheven; voornaam; vorstelijk; zeer plechtig
bescheiden bescheiden; discreet; discrete; ingetogen; kies bescheiden; eenvoudig; gering; nederig; niet hoogmoedig; niet voornaam; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; onderdanig; ootmoedig; van eenvoudige komaf
diplomatisch kies; met veel tact; tactvol diplomatiek
diskret bescheiden; discreet; discrete; ingetogen; kies afzonderlijk; apart
einfach bescheiden; discreet; discrete; ingetogen; kies aangenaam; bescheiden; comfortabel; domweg; dunnetjes; echt; eenvoudig; eenvoudigweg; gangbaar; gebruikelijk; gemakkelijk; gemeen; geriefelijk; gewoon; gewoonweg; heus; in een handomdraai; ingetogen; klinkklaar; kortweg; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; licht; lichtwegend; magertjes; makkelijk; matig; moeiteloos; natuurlijk; nederig; niet hoogmoedig; niet moeilijk; niet voornaam; normaal; onderdanig; onedel; ongecompliceerd; ongekunsteld; ootmoedig; puur; rechttoe; regelrecht; ronduit; schraal; schraaltjes; simpel; simpelweg; sober; sobertjes; stemmig; van eenvoudige komaf; vanzelf; werkelijk; zo maar; zomaar; zonder moeite; zonder pretenties
empfindlich kies; met veel tact; tactvol aangebrand; angstig voor pijn; armzalig; berooid; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; gevoelig; humeurig; iel; karig; kleinzerig; korzelig; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgeraakt; mager; nijpend; pover; schamel; schraal; sensitief; slap; smartelijk; teder; teer; teergevoelig; teerhartig; tenger; vatbaar; wankel; weekhartig; zwak
feinfühlend kies; met veel tact; tactvol
feinfühlig kies; met veel tact; tactvol fijngevoelig; fijnzinnig; teerbesnaard; teergevoelig
feinsinnig kies; met veel tact; tactvol diplomatiek; fijntjes; fijnzinnig; verfijnd
respektabel eerbaar; eerzaam; keurig; kies; respectabel
schlicht bescheiden; discreet; discrete; ingetogen; kies bescheiden; dunnetjes; eenvoudig; gemakkelijk; glad neerliggend; in een handomdraai; ingetogen; licht; magertjes; makkelijk; matig; moeiteloos; natuurlijk; nederig; niet hoogmoedig; niet moeilijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; schraal; schraaltjes; simpel; sluik; sober; sobertjes; stemmig; vanzelf; zonder moeite; zonder pretenties
taktvoll kies; met veel tact; tactvol diplomatiek
zart kies; met veel tact; tactvol breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; iel; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgebouwd; mals; pril; rank; slank; slap; subtiel; teder; teer; tenger; vroeg; wankel; zwak
zartfühlend kies; met veel tact; tactvol

Related Words for "kies":


Related Definitions for "kies":

  1. achterste grote tand waarmee je voedsel kauwt1
    • de baby heeft wel tanden, maar nog geen kiezen1

Wiktionary Translations for kies:


Cross Translation:
FromToVia
kies Backenzahn molar — back tooth
kies delikat; fein; gelinde; zart; köstlich; lecker; wohlschmeckend; zartfühlend; feinfühlend; feinfühlig; empfindlich; taktvoll; behutsam; heikel; kitzlig; wählerisch; subtil délicat — Qui est d’une très grande finesse, très délié.

Kies:

Kies verb

  1. Kies

Translation Matrix for Kies:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anrufen bellen; opbellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Anrufen Kies Nummer kiezen

kiezen:

kiezen verb (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)

  1. kiezen (selecteren; uitzoeken; uitkiezen; )
    auswählen; selektieren; heraussuchen; sieben; herauspicken; sichten; auslesen; sortieren
    • auswählen verb (wähle aus, wählst aus, wählt aus, wählte aus, wähltet aus, ausgewählt)
    • selektieren verb (selektiere, selektierst, selektiert, selektierte, selektiertet, selektiert)
    • heraussuchen verb (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
    • sieben verb (siebe, siebst, siebt, siebte, siebtet, gesiebt)
    • herauspicken verb (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
    • sichten verb (sichte, sichtest, sichtet, sichtete, sichtetet, gesichtet)
    • auslesen verb (lese aus, liest aus, las aus, last aus, ausgelesen)
    • sortieren verb (sortiere, sortierst, sortiert, sortierte, sortiertet, sortiert)
  2. kiezen (zijn stem uitbrengen; stemmen)
    wählen; stimmen; abstimmen
    • wählen verb (wähle, wählst, wählt, wählte, wähltet, gewählt)
    • stimmen verb (stimme, stimmst, stimmt, stimmte, stimmtet, gestimmt)
    • abstimmen verb (stimme ab, stimmst ab, stimmt ab, stimmte ab, stimmtet ab, abgestimmt)
  3. kiezen
    auswählen
    • auswählen verb (wähle aus, wählst aus, wählt aus, wählte aus, wähltet aus, ausgewählt)
  4. kiezen
    wählen
    • wählen verb (wähle, wählst, wählt, wählte, wähltet, gewählt)

Conjugations for kiezen:

o.t.t.
  1. kies
  2. kiest
  3. kiest
  4. kiezen
  5. kiezen
  6. kiezen
o.v.t.
  1. koos
  2. koos
  3. koos
  4. kozen
  5. kozen
  6. kozen
v.t.t.
  1. heb gekozen
  2. hebt gekozen
  3. heeft gekozen
  4. hebben gekozen
  5. hebben gekozen
  6. hebben gekozen
v.v.t.
  1. had gekozen
  2. had gekozen
  3. had gekozen
  4. hadden gekozen
  5. hadden gekozen
  6. hadden gekozen
o.t.t.t.
  1. zal kiezen
  2. zult kiezen
  3. zal kiezen
  4. zullen kiezen
  5. zullen kiezen
  6. zullen kiezen
o.v.t.t.
  1. zou kiezen
  2. zou kiezen
  3. zou kiezen
  4. zouden kiezen
  5. zouden kiezen
  6. zouden kiezen
en verder
  1. ben gekozen
  2. bent gekozen
  3. is gekozen
  4. zijn gekozen
  5. zijn gekozen
  6. zijn gekozen
diversen
  1. kies!
  2. kiest!
  3. gekozen
  4. kiezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kiezen [het ~] nomen

  1. het kiezen (een stem uitbrengen; stemmen)
    Wählen; Stimmen

Translation Matrix for kiezen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Stimmen een stem uitbrengen; kiezen; stemmen stemmenblokken
Wählen een stem uitbrengen; kiezen; stemmen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Wählen Kiezen
abstimmen kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen afstellen; afstemmen; bijstellen; gelijkschakelen; regelen
auslesen kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; selectie toepassen; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitverkiezen; uitvezelen; uitzoeken; verkiezen
auswählen kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; selectie toepassen; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitverkiezen; uitvezelen; uitzoeken; verkiezen
herauspicken kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; peuteren; pulken; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
heraussuchen kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
selektieren kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; selectie toepassen; uitpluizen; uitrafelen; uitverkiezen; uitvezelen; uitzoeken; verkiezen
sichten kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
sieben kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; doorzijgen; filteren; filtreren; laten doorsijpelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; percoleren; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; zeven; ziften
sortieren kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aflezen; arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; ordenen; sorteren; systematiseren; uitlezen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
stimmen kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen congruent zijn; correct zijn; juist zijn; kloppen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen; overeenstemmen met; stroken; stroken met
wählen kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen prefereren; verkiezen
OtherRelated TranslationsOther Translations
sieben zeven
- draaiend kiezen

Related Words for "kiezen":


Related Definitions for "kiezen":

  1. iets uitzoeken uit een verzameling1
    • je moet binnenkort een beroep kiezen1

Wiktionary Translations for kiezen:

kiezen
verb
  1. uit meerdere mogelijkheden één nemen
  2. kiezen voor iets
kiezen
  1. (transitiv) veraltet: jemanden oder etwas auswählen
verb
  1. eine Auswahl treffen, sich bestimmen

Cross Translation:
FromToVia
kiezen wählen choose — to elect
kiezen auswählen; wählen choose — to pick
kiezen entscheiden choose — to decide to act in a certain way
kiezen nennen name — to mention, specify
kiezen annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; auslesen; wählen; auswählen; erwählen; aussuchen; eine Auswahl treffen; adoptieren; an Kindes statt annehemen; zu sich nehmen; übernehmen; sich zu eigen machen adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
kiezen wählen; auswählen; auslesen; erwählen; erkiesen; aussuchen; auserwählen; eine Auswahl treffen choisir — Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
kiezen bestimmen; andeuten; markieren; zeichnen; anzeichnen; kennzeichnen; angeben; weisen; anweisen; hinweisen; zeigen; auslesen; wählen; auswählen; erwählen; aussuchen; auserwählen; eine Auswahl treffen désigner — Traduction à trier
kiezen wählen; entscheiden; auswählen; optiren opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
kiezen wählen; stimmen; auswählen voter — Exprimer son choix, sa préférence lors d’une votation.
kiezen wählen; stimmen; abstimmen; Stimme élire — Choisir entre plusieurs personnes ou plusieurs choses. (Sens général).



German

Detailed Translations for kies from German to Dutch

Kies:

Kies [der ~] nomen

  1. der Kies (Kieselstein; Grus)
    het grind; kiezelsteentjes; de kiezels; grindsteen; keizand
  2. der Kies
    het pyriet

Translation Matrix for Kies:

NounRelated TranslationsOther Translations
grind Grus; Kies; Kieselstein
grindsteen Grus; Kies; Kieselstein
keizand Grus; Kies; Kieselstein Kieselsand
kiezels Grus; Kies; Kieselstein
kiezelsteentjes Grus; Kies; Kieselstein
pyriet Kies

Synonyms for "Kies":


Wiktionary Translations for Kies:

Kies
noun
  1. een erosieprodukt, ontstaan uit gesteente

Cross Translation:
FromToVia
Kies poen fric — popu|fr argent.
Kies poen pognon — populaire|fr argent, monnaie.