Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. echtgenote:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for echtgenote from Dutch to German

echtgenote:

echtgenote [de ~ (v)] nomen

  1. de echtgenote
    die Gattin; die Frau; die Ehehälfte; die Gemahlin; Weib; der Gatte; der Gemahl; der Mann

Translation Matrix for echtgenote:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ehehälfte echtgenote wederhelft
Frau echtgenote dame; gade; gemalin; mevrouw; vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon
Gatte echtgenote echtgenoot; eega; gade; kerel; levensgezel; levenspartner; man; manspersoon; partner; vent; vrouw
Gattin echtgenote gade; gemalin; vrouw
Gemahl echtgenote echtgenoot; eega; gade; kerel; levensgezel; levenspartner; man; manspersoon; partner; vent; vrouw
Gemahlin echtgenote gade; gemalin; vrouw
Mann echtgenote butler; echtgenoot; eega; gade; gast; goser; gozer; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; levensgezel; levenspartner; man; manspersoon; partner; vent; vrouw
Weib echtgenote feeks; gade; gemalin; haaibaai; heks; helleveeg; kerel; loeder; man; manspersoon; teef; troel; troela; trut; vent; vervelend kreng; viswijf; vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon; wijf

Related Words for "echtgenote":

  • echtgenoten, echtgenotes

Wiktionary Translations for echtgenote:

echtgenote
noun
  1. een vrouwelijke huwelijkspartner
echtgenote
noun
  1. verheiraten Frau, Ehefrau

Cross Translation:
FromToVia
echtgenote Ehefrau; Frau; Eheweib; Weib; Gemahlin; Gattin wife — married woman
echtgenote Frau; Ehefrau; Gattin femme — Épouse.
echtgenote Frau; Ehefrau; Gattin épousefemme, dans le mariage.