Spanish

Detailed Translations for resultado from Spanish to Dutch

resultado:

resultado [el ~] nomen

  1. el resultado (efecto)
    het resultaat; het effect; het gevolg
  2. el resultado (resolución; respuesta; solución; escape)
    de oplossing; het antwoord; de uitkomst
  3. el resultado (tanteo; cómputo de puntos)
    de score
  4. el resultado (consecuencia; efecto)
    de consequentie; het gevolg; het voortvloeisel; het uitvloeisel
  5. el resultado
    de puntentelling
  6. el resultado
    de resultante
  7. el resultado (comprobación; hallazgo)
    de bevinding
  8. el resultado (conclusión; inducción; suma final; )
    de conclusie; de gevolgtrekking; de slotsom; eindsom

Translation Matrix for resultado:

NounRelated TranslationsOther Translations
antwoord escape; resolución; respuesta; resultado; solución contestación; reacción; respuesta; réplica
bevinding comprobación; hallazgo; resultado
conclusie conclusión; inducción; resultado; resultado definitivo; resultado final; suma definitiva; suma final cerradura; conclusión; contemplación final; desenlace; fin; final; finalización; terminación
consequentie consecuencia; efecto; resultado
effect efecto; resultado consecuencia
eindsom conclusión; inducción; resultado; resultado definitivo; resultado final; suma definitiva; suma final
gevolg consecuencia; efecto; resultado atender; cort reál; corte; cumplir; origen; provocación
gevolgtrekking conclusión; inducción; resultado; resultado definitivo; resultado final; suma definitiva; suma final
oplossing escape; resolución; respuesta; resultado; solución solución
puntentelling resultado
resultaat efecto; resultado fruto
resultante resultado
score cómputo de puntos; resultado; tanteo
slotsom conclusión; inducción; resultado; resultado definitivo; resultado final; suma definitiva; suma final
uitkomst escape; resolución; respuesta; resultado; solución beneficio; cosecha; fruto; rendimiento
uitvloeisel consecuencia; efecto; resultado
voortvloeisel consecuencia; efecto; resultado
VerbRelated TranslationsOther Translations
resultaat tener como resultado

Wiktionary Translations for resultado:

resultado
noun
  1. resultaat, uitkomst
  2. iets dat voortkomt uit iets anders
  3. een uitkomst
  4. de afloop van een bepaald proces
  5. resultaat van een bewerking

Cross Translation:
FromToVia
resultado bevinding BefundErgebnis einer Prüfung, eines Tests, Bericht darüber
resultado uitslag; resultaat Ergebnis — das, was bei einem Vorgang herauskommt
resultado uitkomst outcome — result
resultado ontleding; analyse; parse parse — result of parsing
resultado resultaat; uitkomst result — that which results
resultado succes; welslagen; gevolg; uitvloeisel; voortvloeisel; afloop; resultaat; uitkomst; consequentie; eindresultaat aboutissement — Action d’aboutir.
resultado afloop; gevolg; resultaat; uitkomst; uitslag; uitvloeisel; voortvloeisel résultat — Ce qui résulter, ce qui s’ensuivre d’une délibération, d’un principe, d’une opération, d’un événement, etc.

resultar:

resultar verb

  1. resultar (deducirse de; salir; resultar de; )
    blijken; uitkomen; bewaarheid worden
  2. resultar (proceder; derivar)
    uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten
    • uitkomen verb (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • ontspringen verb (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)
    • ontstaan uit verb (ontsta uit, ontstaat uit, ontstond uit, ontstonden uit, ontstaan uit)
    • uitbotten verb (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)
    • uitlopen verb (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
    • ontspruiten verb (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
  3. resultar (ir a parar; venir a parar; salir; acabar; llegar)
    terechtkomen; geraken; verzeilen; belanden
    • terechtkomen verb (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • geraken verb (geraak, geraakt, geraakte, geraakten, geraakt)
    • verzeilen verb
    • belanden verb (beland, belandt, belandde, belandden, beland)
  4. resultar (ser adecuado; brotar; aparecer; )
    conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn
    • conveniëren verb (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • geschikt zijn verb (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
    • uitkomen verb (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • passen verb (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • deugen verb (deug, deugt, deugde, deugden, gedeugd)
    • passend zijn verb (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
  5. resultar (aparecer; mostrarse; presentarse; )
    verschijnen; voordoen; voor de dag komen; aan het licht komen

Conjugations for resultar:

presente
  1. resulto
  2. resultas
  3. resulta
  4. resultamos
  5. resultáis
  6. resultan
imperfecto
  1. resultaba
  2. resultabas
  3. resultaba
  4. resultábamos
  5. resultabais
  6. resultaban
indefinido
  1. resulté
  2. resultaste
  3. resultó
  4. resultamos
  5. resultasteis
  6. resultaron
fut. de ind.
  1. resultaré
  2. resultarás
  3. resultará
  4. resultaremos
  5. resultaréis
  6. resultarán
condic.
  1. resultaría
  2. resultarías
  3. resultaría
  4. resultaríamos
  5. resultaríais
  6. resultarían
pres. de subj.
  1. que resulte
  2. que resultes
  3. que resulte
  4. que resultemos
  5. que resultéis
  6. que resulten
imp. de subj.
  1. que resultara
  2. que resultaras
  3. que resultara
  4. que resultáramos
  5. que resultarais
  6. que resultaran
miscelánea
  1. ¡resulta!
  2. ¡resultad!
  3. ¡no resultes!
  4. ¡no resultéis!
  5. resultado
  6. resultando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for resultar:

NounRelated TranslationsOther Translations
passen pasos; probar
terechtkomen aterrizaje; baja; bajada; descenso
verschijnen aparecer; aparición; presentación; presentarse
voordoen exhibición; representación
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan het licht komen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar
belanden acabar; ir a parar; llegar; resultar; salir; venir a parar
bewaarheid worden deducirse de; derivarse de; desprenderse de; resultar; resultar de; resultarse; salir
blijken deducirse de; derivarse de; desprenderse de; resultar; resultar de; resultarse; salir
conveniëren abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente convenir; gustar
deugen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
geraken acabar; ir a parar; llegar; resultar; salir; venir a parar acercarse; alcanzar; allegarse; apearse; llegar
geschikt zijn abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
ontspringen derivar; proceder; resultar
ontspruiten derivar; proceder; resultar brotar; derivarse de; descender de; ser originario de
ontstaan uit derivar; proceder; resultar
passen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente ajustar; contar; convenir; corresponder; encajar; numerar; pagar con cambio; pagar en suelto; pagar la cantidad exacta; probarse; probarse una prenda de vestir; quedar bien; venir bien
passend zijn abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; resultar; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente
terechtkomen acabar; ir a parar; llegar; resultar; salir; venir a parar arribar; ir a parar en; llegar; llegar a
uitbotten derivar; proceder; resultar
uitkomen abrirse; ajustar; aparecer; arreglárselas; brotar; convenir; deducirse de; derivar; derivarse de; desprenderse de; proceder; resultar; resultar de; resultarse; salir; ser adecuado; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; tener suficiente arreglárselas; convenir; descubrirse; divulgarse; llegar a final de mes; tener bastante para vivir
uitlopen derivar; proceder; resultar acabar en
verschijnen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar acudir; aparecer; mostrarse; presentarse
verzeilen acabar; ir a parar; llegar; resultar; salir; venir a parar
voor de dag komen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar
voordoen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar acontecer; atarse; efectuarse; ocurrir; pasar; ponerse; suceder
voortkomen uit derivar; proceder; resultar
OtherRelated TranslationsOther Translations
uitkomen emitir; salir

Synonyms for "resultar":


Wiktionary Translations for resultar:

resultar
verb
  1. copl|nld uit iets duidelijk (geworden) zijn

Cross Translation:
FromToVia
resultar daarop volgen; erop volgen ensue — to occur as consequence
resultar betekenen mean — to result in; bring about
resultar veroorzaken; leiden tot; tot gevolg hebben result — to proceed, spring, or rise, as a consequence
resultar resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
resultar resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien résulter — S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc.

Related Translations for resultado