Summary
German to Dutch: more detail...
-
sich brechen:
-
Wiktionary:
sich brechen → braken, kotsen, overgeven, spugen, afkeuren, afwijzen, terugwijzen, vertikken, weigeren, retourneren, terugbezorgen, terugsturen, heruitzenden, terugdringen, verdringen, weren, ontzenuwen, weerleggen, afslaan, verwerpen, wraken, nee zeggen tegen, vergooien, weggooien, wegwerpen, vomeren, spuwen, uitbraken, walgen
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for sich brechen from German to Dutch
sich brechen: (*Using Word and Sentence Splitter)
- sich: zichzelf; zich
- brechen: breken; stukbreken; aan stukken breken; sneuvelen; kapot gaan; stuk gaan; beëindigen; opheffen; afbreken; verbreken; ontbinden; forceren; stukmaken; moeren; kapotmaken; mollen; afknappen; er vanaf breken; inslaan; spugen; spuwen; verbrijzelen; knakken; kapotslaan; stukslaan; aan stukken slaan
Spelling Suggestions for: sich brechen
Wiktionary Translations for sich brechen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sich brechen | → braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• sich brechen | → braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; spuwen; uitbraken; walgen | ↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac. |
External Machine Translations: