German

Detailed Translations for stammen from German to Dutch

stammen:

stammen verb (stamme, stammst, stammt, stammte, stammtet, gestammt)

  1. stammen (abstammen; hervorgehen)
    voortkomen; afstammen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten
    • voortkomen verb (kom voort, komt voort, kwam voort, kwamen voort, voortgekomen)
    • afstammen verb (stam af, stamt af, stamde af, stamden af, afgestamd)
    • afkomstig zijn verb (ben afkomstig, bent afkomstig, is afkomstig, was afkomstig, waren afkomstig, afkomstig geweest)
    • stammen verb (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)
    • ontspruiten verb (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
    • spruiten verb (spruit, sproot, sproten, gesproten)
  2. stammen (ausschießen; sprießen; sein; entkeimen)
    spruiten; uitschieten plantkunde; uitschieten

Conjugations for stammen:

Präsens
  1. stamme
  2. stammst
  3. stammt
  4. stammen
  5. stammt
  6. stammen
Imperfekt
  1. stammte
  2. stammtest
  3. stammte
  4. stammten
  5. stammtet
  6. stammten
Perfekt
  1. habe gestammt
  2. hast gestammt
  3. hat gestammt
  4. haben gestammt
  5. habt gestammt
  6. haben gestammt
1. Konjunktiv [1]
  1. stamme
  2. stammest
  3. stamme
  4. stammen
  5. stammet
  6. stammen
2. Konjunktiv
  1. stammte
  2. stammtest
  3. stammte
  4. stammten
  5. stammtet
  6. stammten
Futur 1
  1. werde stammen
  2. wirst stammen
  3. wird stammen
  4. werden stammen
  5. werdet stammen
  6. werden stammen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stammen
  2. würdest stammen
  3. würde stammen
  4. würden stammen
  5. würdet stammen
  6. würden stammen
Diverses
  1. stamm!
  2. stammt!
  3. stammen Sie!
  4. gestammt
  5. stammend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for stammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afstammen Abstammen
spruiten Abstammen; Setzlinge; Sprößlinge; Stecklinge
stammen Rassen; Stämme; Volksstämme
VerbRelated TranslationsOther Translations
afkomstig zijn abstammen; hervorgehen; stammen
afstammen abstammen; hervorgehen; stammen
ontspruiten abstammen; hervorgehen; stammen entspringen; entstehen; hervorgehen
spruiten abstammen; ausschießen; entkeimen; hervorgehen; sein; sprießen; stammen entkeimen; sprießen
stammen abstammen; hervorgehen; stammen
uitschieten ausschießen; entkeimen; sein; sprießen; stammen ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen
uitschieten plantkunde ausschießen; entkeimen; sein; sprießen; stammen
voortkomen abstammen; hervorgehen; stammen entspringen; entstehen; wachsen

Synonyms for "stammen":


Wiktionary Translations for stammen:

stammen
adjective
  1. afkomstig zijn

Cross Translation:
FromToVia
stammen afstammen; het gevolg zijn van; ontspruiten; voortkomen provenirprocéder, venir, dériver, résulter.



Dutch

Detailed Translations for stammen from Dutch to German

stammen:

stammen verb (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)

  1. stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
    abstammen; stammen; hervorgehen
    • abstammen verb (stamme ab, stammst ab, stammt ab, stammte ab, stammtet ab, abgestammt)
    • stammen verb (stamme, stammst, stammt, stammte, stammtet, gestammt)
    • hervorgehen verb (gehe hervor, gehst hervor, geht hervor, ging hervor, gingt hervor, hervorgegangen)

Conjugations for stammen:

o.t.t.
  1. stam
  2. stamt
  3. stamt
  4. stammen
  5. stammen
  6. stammen
o.v.t.
  1. stamde
  2. stamde
  3. stamde
  4. stamden
  5. stamden
  6. stamden
v.t.t.
  1. heb gestamd
  2. hebt gestamd
  3. heeft gestamd
  4. hebben gestamd
  5. hebben gestamd
  6. hebben gestamd
v.v.t.
  1. had gestamd
  2. had gestamd
  3. had gestamd
  4. hadden gestamd
  5. hadden gestamd
  6. hadden gestamd
o.t.t.t.
  1. zal stammen
  2. zult stammen
  3. zal stammen
  4. zullen stammen
  5. zullen stammen
  6. zullen stammen
o.v.t.t.
  1. zou stammen
  2. zou stammen
  3. zou stammen
  4. zouden stammen
  5. zouden stammen
  6. zouden stammen
en verder
  1. ben gestamd
  2. bent gestamd
  3. is gestamd
  4. zijn gestamd
  5. zijn gestamd
  6. zijn gestamd
diversen
  1. stam!
  2. stamt!
  3. gestamd
  4. stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stammen [de ~] nomen, plural

  1. de stammen (volksstammen)
    die Volksstämme; die Stämme; die Rassen
  2. de stammen (boomstammen)
    die Stämme

Translation Matrix for stammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Rassen stammen; volksstammen
Stämme boomstammen; stammen; volksstammen vaste kernen; volkeren
Volksstämme stammen; volksstammen volkeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abstammen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
hervorgehen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen bewaarheid worden; blijken; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; resulteren; uitbotten; uitkomen; uitkomen bij; uitlopen; uitvloeien in; voortkomen uit
stammen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde

Related Words for "stammen":


stammen form of stam:

stam [de ~ (m)] nomen

  1. de stam (volksstam)
    der Stamm; der Volksstamm; die Rasse; die Art; die Familie; die Gattung; Geschlecht; die Dynastie; Stammbuch
  2. de stam (phylum)
    der Stamm
  3. de stam (stamvorm; etymon)
    der Stamm; die Stammform; Stammwort

Translation Matrix for stam:

NounRelated TranslationsOther Translations
Art stam; volksstam aard; geaardheid; gemoed; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; genre; gesteldheid; handelwijze; hoedanigheid; inborst; inslag; karakter; kwaliteit; manier; mentaliteit; methode; natuur; procedure; ras; slag; soort; temperament; trant; type; wijs; wijze
Dynastie stam; volksstam dynastie; familie; geslacht; gezin; huisgezin
Familie stam; volksstam dynastie; familie; geslacht; gezin; huisgezin; serie
Gattung stam; volksstam aard; genre; genus; geslacht; klasse; kunne; onderverdeling; sekse; slag; soort; type
Geschlecht stam; volksstam afstammeling; generatie; genus; geslacht; kunne; nakomeling; sekse; telg
Rasse stam; volksstam rassen
Stamm etymon; phylum; stam; stamvorm; volksstam aantal personen bijeen; boomstam; gezelschap; groep; hoofdmap; stamverband; stamwoord
Stammbuch stam; volksstam
Stammform etymon; stam; stamvorm stamtijden; werkwoordsvorm
Stammwort etymon; stam; stamvorm stamwoord
Volksstamm stam; volksstam

Related Words for "stam":


Wiktionary Translations for stam:

stam
noun
  1. biologie|nld een stengel, de dikke houtige stam van een plant
  2. biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
  3. antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
  4. taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm

Cross Translation:
FromToVia
stam Sippe; Clan clan — group having common ancestor
stam Klan; Familie family — kin, tribe
stam Stamm phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class
stam Stamm root — philology: word from which another word or words are derived
stam Stamm stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant
stam Wortstamm; Stamm stem — linguistics: main part of a word
stam Baumstamm; Stamm tree trunk — the main structural member of a tree
stam Stamm; Volksstamm; Sippe; Volk; Völkchen; Völklein; Sippschaft; Tribus; Völkerschaft tribe — group of people
stam Stamm trunk — tree trunk
stam Clan; Sippe clan — Tribu
stam Wurzel racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support.
stam Volksstamm tribu — antiq|fr division du peuple, chez quelques nations anciennes.